Pastoor Arnoldus Hesselt  of Hesselius 1606 – 1655

Rond 1600 was zoals bekend de 80-jartige oorlog tegen Spanje, nog in volle gang. Deze oorlog werd gevoed door een godsdienststrijd tussen de katholieken en hervormden. Door de steeds slechter wordende situatie voor de katholieke parochies in West Brabant, greep de bisschop van Antwerpen in (sinds 1559 viel West Brabant onder dit Bisdom) en benoemde in 1606 een eigen priester (een niet-Cisterciënzer, maar een zo genoemde wereldheer) als pastoor van Oud Gastel. Dit werd Arnoldus van Hesselt of Hesselius, van wie meerdere familieleden in de buurt woonden, waaronder Oudenbosch. Zijn ouders zijn ook hier begraven. Hij werd in 1613 tevens landdeken van het district Bergen op Zoom en informeerde de bisschop regelmatig over de toestand in de verschillende parochies hier. Deze visitatieverslagen van Hesselius over onze parochie zijn in de edities van de jaarboeken  2008, 2009 en 2010 gepubliceerd. De eerste jaren werd hij bijgestaan door de Antwerpse aartsdiaken Cornelis de Witte. De verslagen spelen zich af onder bisschop Joannes Maderus (1611-1633) en bisschop Gasper Nemius (1635-1652) van Antwerpen en de Hervormden werden stevast aangeduid als Ketters.

 

De Staatse troepen onder Prins Maurits stroopten heel Brabant af en de hervormde synode wilde alle katholieken onder de hervorming brengen. Dus de pastoor moest voorzichtig manoeuvreren om de Gastelse kudde bij elkaar te houden. Hij heeft geen gelukkig pastoraat beleefd. De parochie Oud Gastel had erg te lijden van de strenge plakkaten van de Staten Generaal tegen de katholieke godsdienst.

De toestand is dieptreurig en de kerk van Oud Gastel dreigde in te storten. Ze had nog één kazuifel en één albe tot haar beschikking. Het Allerheiligste werd nog op het altaar bewaard, maar op een wijze die spotte met de kerkelijke voorschriften. Het Hoofdaltaar had slechts vier kleine onooglijke beelden. Zo staat er nog vermeld dat er nog aanwezig was één kelk met zilveren cup. De kerk had ook geen middelen meer om de versleten paramenten (gewaden) te vervangen.

Er waren toen vier altaren n.l. ter ere van de H. Laurentius, de H. Maagd, de H. Anna en het H. Kruis. Het sacristie lag open. Pastoor Hesselius liet in 1608 de kerk uit eigen middelen plaveien. Het zullen wel plavuizen geweest zijn. Als onderdeel van zijn restauratiewerk liet hij de kerk ook beschilderen, zowel de muren als de pilaren. Er kwamen Apostelen en Evangelisten op te staan en vele ornamentale versieringen. Ook tegen het gewelf. Er werd zelfs een uurwerk aangeschaft voor duizend gulden. Het was de periode van ‘Het Twaalf jarig bestand’ 1609 -1621. De Markies schonk in 1620 een zilveren Ciborie. De paramenten werden dan aangevuld met een rood en een wit kazuifel. Ook is het kerkhof eindelijk om-muurd.

Een derde van de Gastelse gemeenschap is ketters, het dorpsbestuur echter is katholiek. Zij zullen nooit worden uitgeroeid! Immers jaarlijks komen er nieuwe katholieke inwoners uit ketterse plaatsen hierheen en vestigen zich. 

Hessels noemt in 1622 inmiddels 7 altaren: Hoogaltaar, H. Maagd, H. Anna, H. Kruis, H. Laurentius, H. Gregorius en de H. Petrus. Waar die allemaal gestaan moeten hebben is een raadsel. Maar elk altaar bracht wel inkomsten mee, helaas werden die wel vaak verduisterd.

In datzelfde jaar 1622 wordt er weer geklaagd over het noodzakelijke herstel van het dwarskoor en dak. Het was door vele granaten getroffen. De parochie deed telkens een beroep op de Magistraat en de ingelanden. En steeds vonden ze gehoor. Het is 1623 als de muur rondom het kerkhof het weer moet ontgelden en ook rond de pastorie wordt alles verwoest; De schuur, de stallen, de brug, de hele houten omheining opgestookt. Op de zondagen wordt door pastoor Hessels de catechismus uitgelegd, maar drinkebroeders storen die zoveel ze maar kunnen, doordat ze zelfs vanaf het kerkhof en uit de portaal van de kerk bijna alle meisjes met geweld naar de kroegen meetrekken.

Zo ook in de jaren 1628, 1629, 1633 en 1639. In die jaren die volgden vroegen de Drossaard en de Schepenen en de kerkmeesters regelmatig extra bijdragen voor kerk en toren. Ze lag geheel open, de balken waren rot, de muren kromgetrokken en gescheurd. In 1630 kwam er zelfs een nieuw hoofdaltaar uit ‘s-Hertogenbosch. Het gekochte hoofdaltaar werd geplaatst en er kwam zilveren vaatwerk voor de H. Oliën als geschenk. In het zijkoor werd het altaar van de H. Maagd geplaatst. Het kostte Hessels 425 gulden, waarvoor hij 200 gulden had ontvangen uit giften van de parochianen. Het duurde tot 1632 voor dit alles, met het priesterkoor en sacristie, hersteld en geplaatst was. Extra schade was er ook nog door een storm in 1633. Het dorpsbestuur gaf dit jaar duizend gulden voor kerk en torenherstel. Ook de ingelanden van Heer-jansland lieten zich niet onbetuigd.

Van de schrijnwerker van de Abdij van Berne kocht pastoor Hesselius een “Orchestrachori”, (een orgeltype) voor 500 gulden. Maar ook weer de klacht: er zijn paramenten nodig voor de feestdagen. Het hele priesterkoor moest nog geplaveid worden. Dat bleef duren! Uiteindelijk gebeurde het plaveien de volgende jaren met bakstenen (goedkoper kon niet). Zo ook in de sacristie en nu op kosten van de Abdij en het dorp. Er bleef nog steeds veel herstelwerk nodig en het dorpsbestuur hielp daarbij. Wat voor ons erg jammer is, is dat de betreffende stukken, de papieren werden verbrand, moedwillig! (Zodat wij nu met de “stukken” zitten).

Inmiddels werd ook het kleine torentje hersteld, terwijl de grote toren door het dorpsbestuur onderhanden werd genomen en betaald. De muren van de kerk moesten toch nog met 24 balken worden ondersteund. Mogelijk was dit nodig vanwege het verwijderen van de ankers door de soldaten en die ankers moesten dus vervangen worden. Ook de ruiten moesten opnieuw worden ingezet, omdat ze ingeslagen waren door de huursoldaten van van Brunswijck en van Mansfeld. Deze laatste een Duits beroepsmilitair was toch al berucht om zijn wreedheden en plunderingen. De Pastoor schonk uit eigen zak nog enkele honderden guldens. De pastorie op het eilandje in de nu nog bestaande vijver was grotendeels vernield en leeggeplunderd. Het dak van de sacristie lekte zo dat het niet meer hersteld kon worden en het dreigde in te storten, evenals het hoofdkoor en het dwarskoor. Alle goten waren versleten. Kortom de hele kerk moest worden gerestaureerd. De verslagen uit die tijd vormden één grote jammerklacht.

 

De ingelanden lieten hun leden per gemet bijdragen n.l. 1 Stuiver en 2 Oort per gemet. Maar deze bijdrage in 1639 nog was voorlopig de laatste die ze gaven. Hessels kon dan in 1641 vermelden dat de kerk weer in orde was, maar zegt hij erbij: “Er wordt in de kerk slecht betaald”. Maar hadden zijn parochianen nog wel de middelen na die roerige oorlogsjaren en de uitbuiting door de legers.

 

De Parochie begon na deze zware jaren weer op te bloeien. Er kwamen zowel ouderen als jongeren naar de catechismuslessen. Met Pasen waren er 1100 communicanten en er waren vier “Vlaamse” scholen. De parochieschool werd geleid door Laurentius Geroen uit Hoogstraten, hij kende muziek en was ook organist. Hij had 150 leerlingen. Dan was er een school op ‘Stuyvesande’ (Kuivezand) en een op ’t Gat’ (Stampersgat, met leerlingen uit Prinsland). Tenslotte een “Latijnse school” geleid door de kapelaan.

In 1643 schrijft Hesselius: “Een grote misstand is dat bijna alle jongelui in deze streken, vanwege  hoge lonen, samen met ketters wonen, waardoor het gebeurt, dat er velen afglijden tot ketterij. Vermaningen en terechtwijzingen helpen niets. Knechten van de landbouw worden hier voor 6, 7 of hoogstens 8 maanden gehuurd en in die tijd verdienen ze 60 tot 100 of zelfs meer Rijnlandse florijnen. In de winter keren ze terug naar de kroegen en de dansherbergen. Daar verbrassen ze niet alleen het loon dat ze hebben verdiend, maar zelfs hun huizen en akkers. En daarna gaan ze ofwel in krijgsdienst ofwel leven ze van diefstal, om niet te zeggen roverij, of van het armbestuur. Nog onlangs is er een jaarrekeing van het armbestuur opgemaakt en kwam men na berekeing tot de bevinding dat de uitgaven 300 Rijnlandse florijnen méér zijn dan de inkomsten. Aan de klauw kent men de leeuw. Terwijl ik dit opschrijf, is er op drie plaatsen fel gevochten. Op één plaats zijn er drie dodelijk gewond geraakt; ze doen ongestraft maar wat ze willen. De wet slaapt, de gerechtigheid is in ballingschap.”

In 1647 wordt eindelijk het 20 jaar eerder voorgeschoten bedrag van 600 Rijnlandse florijnen door toedoen van de kerkmeesters terugbetaald.

 

Na de inname van Breda met het bekende turfschip door prins Frederik Hendrik in 1636, moesten priesters onderduiken en namen de Hervormden de R.K. kerken over. Ondanks het feit dat de bevolking grotendeels katholiek was gebleven, gebeurde dat in 1648 ook in Oud Gastel met de St. Laurentiuskerk. Dat dit niet zonder slag of stoot gebeurde, is te begrijpen. De schout en de schepenen moesten regelmatig optreden tegen verstoringen van de hervormde kerkdiensten. De hervormde Drossaard en dijkgraaf, Abraham Banier, moest als een soort rechter dikwijls tussenbeide komen. Hij was fel antikatholiek en wilde dat  de ‘Plakkaten’ van de Staatse overheid naar de letter werden opgevolgd. Dat hield volgens hem in,  dat alleen hervormden de bestuursfuncties (goede baantjes!) kregen. Later kwam hier verandering in en konden de priesters onder bepaalde voorwaarden weer in het openbaar optreden.
 

Na 1648 houden de Magistraat en de ingelanden hun betalingen op, omdat de kerk aan de katholieken ontnomen was. Pas in 1649 konden de monniken veilig terugkeren naar hun abdij en kregen zij weer een eigen abt, Judocus Gillus. Maar het was voorlopig gedaan met het beheer en de zorg voor de kerk. Ze werd op bevel van de Staten-Generaal als roomse kerk gesloten en in gebruik gegeven aan de protestantse Gemeente, evenals de pastorie. De Abdij bleef wel eigenaar van de pastorie en verhuurde die dan aan de predikant, voor 60 gulden per jaar. Wel moest de Abdij dan 600 gulden betalen voor onderhoud van de predikant. Dat moest dan komen uit de opbrengst van de Tienden, een recht dat de Abdij niet ontnomen kon worden. De protestanten gebruikten slechts een klein deel van de kerk.

Het dorpsbestuur moest nu de kerk onderhouden, maar de schepenen van de Gemeente, die in meerderheid rooms waren probeerden zich daaraan te onttrekken. Bovendien was de Abdij van Hemiksem, als Tiendheffer, verplicht om bepaalde delen van de kerk te onderhouden.

Zij kon zich na 1649 daaraan ook niet onttrekken. Anth. Proost, rentmeester der Abdij regelde dit. In 1656 schonk de Abdij een klokje. Een mooi stuk vakwerk met vele versieringen en 4 medaillons erin gegoten en een mooie klank. Het staat nu in het museum ‘In de Drie Snoeken’. Zo werd in 1661 vastgesteld dat de Abdij al meer dan 10 jaar het priesterkoor, de kruiskoren en het dak van het torentje had onderhouden. De gewone inkomsten van de kerk (van de gronden b.v.) werden gebruikt voor het onderhoud van het schip der kerk (het middenschip), vanaf het kruiskoor tot aan de toren. De zijbeuken en de toren kwamen ten laste van het dorpsbestuur. Het was dus mooi verdeeld! Maar er werd blijkbaar weinig of niets gedaan aan onderhoudswerk enkele jaren na die overname. Dat is begrijpelijk: de afbakening der taken voor Abdij, Magistraat en Kerkgemeente moest nog definitief groeien. Wel besteedde het dorpsbestuur in 1654 de kapitale som van 6 gulden en 10 stuiver aan de kerktoren.

 

Pastoor Hesselius is in Oud Gastel gestorven in 1655 en ook hier begraven. Zijn grafsteen kunt u zien aan de linkerkant tegen de gevel van de kerk.

 

In de huidige Nederlandse taal luidt hier het opschrift als volgt:

helemaal bovenaan de steen staat zijn lijfspreuk in het latijn:

“SCOPUS VITAE CHRISTUS” 

“CHRISTUS VORMT HET LEVENSDOEL”

 

Gevolgt door zijn familiewapen mooi uitgebeiteld met een engel

 

Hier ligt begraven

de eerwaarde heer Anol

dus Hestelt Land

 deken van het marizaat

van Bergen op Zoom

en pastoor van Gastel.

Is hier gekomen in het jaar

1606 en is gestorven

in het jaar 1655 en Lambrecht

van Hestelt, zijn vader,

is gestorven in het jaar 1612

en zijn moeder Maria

van Houten is gestorven

in het jaar 1640.

 

 

Lees verder in: De Oude Spaanse Kerk van Gastel

 

terug naar het begin van de pagina

 

Bronverantwoording