De oude ‘Spaanse’ kerk van Gastel

 

Er is in Oud Gastel in 1905 een kerk afgebroken, een originele middeleeuwse gotische kerk, “laat-gotisch” om precies te zijn, d.w.z. dat de bouwstijl van de kerk zuiver geënt was op de gotiek, met reeds invloeden van de renaissancestijl.

 

 

 

 

 

De voorgeschiedenis:

 

Hoe zag die kerk eruit, wanneer is ze gebouwd, door wie, wat is er mee gebeurd in de vier eeuwen van haar bestaan en waarom werd ze afgebroken? Vragen die rijzen als we de geschiedenis van onze gemeenschap willen kennen. We moeten daarvoor gaan zoeken in de kerkelijke en gemeentelijke archieven. Maar die zijn beperkt in hun gegevens, soms zijn ze maar gedeeltelijk bewaard gebleven. Toch wordt geprobeerd een overzicht te maken van de lotgevallen van dit verdwenen kerkgebouw.

 

Onder leiding van de monniken van St. Bernard, de Cisterciënzers, is in de eerste decennia van het bestaan van de “prochia de Gestele” de “Oude Dijk” aangelegd, op gronden die al waren drooggevallen, waarschijnlijk mede om kerk en kerkhof te vrijwaren tegen hoge vloed. Op oude kaarten staat Gastel getekend als een schiereiland in de grote stromen van Z.W. Nederland. De scheepvaart vanuit Holland en Zevenbergen (met zoutwinning) die hun producten naar en van Veere, Middelburg, Antwerpen en Gent vervoerden, zagen vanaf de “Striene” de toren van Gastel als een baken, een herkenningspunt. Daarop zou later het verhaal gebaseerd kunnen zijn, dat de kerktoren een vuurtoren zou zijn geweest. Dit is echter eenvoudig te weerleggen.

 

 

Westelijk Noord-Brabant tussen 1000 en 1220.

Naar een tekening van Frans Akkermans.

 

Overigens wordt ook verondersteld dat het eerste kerkje van Gastel, het kan ook een kapel geweest zijn, meer oostwaarts lag, op Kuivezand, temeer omdat de inwoners van Hoeven en Oudenbosch toen kerk plichtig waren in Gastel. Zij zijn resp. in 1310 en 1358 zelfstandige parochies geworden. Doch sporen van een eerder kerkje zijn gevonden aan de voet van de huidige toren. Dit kerkje, ter ere van de H. Laurentius heeft enkele eeuwen (vóór 1450) als zodanig gediend. Wat we weten is dat het een één-beukig kerkje was van ongeveer 10 meter breed. Het was gebouwd van z.g. “kloostermoppen”, een grotere steensoort, die in de middeleeuwen voornamelijk door de Cisterciënzer monniken werden gebruikt. We veronderstellen dat dit kerkje was gebouwd in romaanse stijl en heel eenvoudig was. Deze romaanse stijl en die grote kloostermoppen harmoniëren heel goed met elkaar en de betreffende periode.

Er kwam steeds meer grond beschikbaar voor de landbouw, de parochie groeide en het kerkje werd te klein. Dat was dan half in de vijftiende eeuw. En juist in die tweede helft van die vijftiende eeuw was er een economisch bloeitijdperk in onze streken. Het markizaat van Bergen op Zoom profiteerde daar ook van. Dit manifesteerde zich ondermeer in het bouwen van huizen, kastelen en kerken. Zo schrijft C. Slootmans in zijn magistrale werk “Jan metten lippen” dat er een gunstige periode was en dat er vóór en rond 1500 veel gebouwd werd in Brabant. De goede relaties van de Heer van Glymes zorgden voor knappe bouwmeesters. Zo werkte vanuit Mechelen in deze omgeving, reeds vanaf 1350 de familie Keldermans (alias van Mansdale) die hier de toon aangaven w.b. bouw en beeldhouwen. Tijdens het bestuur van Jan de tweede van Glymes werd het Markiezenhof gebouwd (begonnen in 1485). Als bouwmeester-architect wordt genoemd Anthonis I Keldermans. Na zijn overlijden in 1512 werd dit werk voortgezet door zijn zoon Rombout (overleden in 1531). Het is redelijk te veronderstellen dat deze twee bouwmeesters ook de hand hadden in het ontwerpen en doen uitvoeren van de bouw van onze oude kerk. Want ze werkten veel in deze omgeving en hanteerden dezelfde bouwstijl. Bijv. in Halsteren een uitbreiding van de kerk tussen 1495 en 1502, in 1497 uitbreiding van de kerk en transeptvergroting in Ossendrecht, terwijl de kerken van Oud Gastel en Wouw werden voltooid. Zij allen profiteerden van de gunstige tijd. Na 1520 werd de economische positie van ons gebied veel slechter.

In Oud Gastel werd dus ook aan een grote nieuwe kerk begonnen eind 15de eeuw en werd in gebruik genomen in de vroege Spaanse tijd; vandaar de bijnaam ‘Spaensche Kerk’. De stijl die de Keldermansen hanteerden was de gotiek en gezien deze tijdsperiode de laat-gotiek. De renaissance was al volop in opkomst, vooral in Italië. Maar de gotiek had vooral in Frankrijk triomfale kerken gebouwd. Deze gotische stijl kenmerkte zich vooral door de “spitsboog”, samengesteld uit twee cirkelsegmenten, die grotere weerstand kunnen bieden tegen verticale druk en gewelfbouw mogelijk maakten op willekeurige plattegronden. Er waren dan minder zware constructies en muren nodig, zoals in het romaans, waardoor grotere ramen konden worden geconstrueerd. Dus meer licht en hogere gebouwen. Tevens ontwikkelden zich, indien nodig, zichtbare boogvormige constructie-elementen aan de buitenkant: luchtbogen of steunbogen. Dit was echter niet nodig voor de kerk in Gastel.

 

Gezicht op de pastorie en kerk van Oud Gastel omstreeks 1832, uit de atlas van Stolk te Rotterdam.

 

Hoe zag nu onze “oude kerk” er oorspronkelijk uit?

 

Er bestaat een grondige vakkundige beschrijving van het gebouw, opgemaakt in opdracht van het Departement van Binnenlandse Zaken in 1898. Dit gebeurde waarschijnlijk omdat er sprake was van mogelijke afbraak van de kerk. Er wordt in gesproken over een groot, hoog en ruim gebouw hetgeen dagtekenend uit de tweede helft van de 15e eeuw. Aan de hand van deze gegevens is een plattegrond opgemaakt. Deze is dan geplaatst op de plattegrond van de huidige kerk (van 1907 dus) om de onderlinge verhouding te kunnen vergelijken. (zie afb. hierna)

Hierop is te zien hoe mooi de verhoudingen lagen, gebaseerd op die originele gotische bouwstijl: een zuivere kruisvorm met twee ver uitstekende zogenaamde transepten of kruiskoren of dwarsbeuken C en D. Met een langgerekt priesterkoor A en B. De muren van kerk en toren waren opgetrokken uit een normaal formaat stenen (behoudens het onderstuk van de toren), die volgens overlevering in Gastel gebakken waren. Het middenschip F (later ook wel “buik” genoemd) had een breedte van 7,50 m. De twee zijbeuken G waren elk 4,50 m breed, dus totaal 16,50 m. Deze zijbeuken werden gescheiden van het middenschip door vier bogen op cilindervormige kolommen. Op de scheiding van het middenschip en de transepten en de z.g. “viering” E, stonden vier zwaardere kolommen, bestaande uit tegen elkaar geplaatste half-cilindervormige kolommen. De lengte van het middenschip (F) was 21 m. De twee transepten C en D waren even hoog als het middenschip en afgedekt met kruisgewelven. Het middendeel ervan de z.g. viering E, was gedekt door een stergewelf. Het is niet zo moeilijk dit voor te stellen, want de hoofdindeling en de gewelfbouw van de huidige kerk lijken sterk hierop en mogelijk is zij van de originele gotische kerk afgeleid. (Niet geïmiteerd!) Vandaar dat de stijl van de nieuwe kerk uit 1907 ook genoemd wordt: neogotiek, nieuw-gotiek dus.   

 

   Plattegrond

 

Oude Kerk —————

Nieuwe Kerk  ========

 

 

 

A.  Priesterkoor

B.  Abscis met hoofdaltaar 

C.  Noordtransept of kruiskoor of                 dwarskoor

D.  Zuidtransept

E.  Viering

F.   Middenschip

G.  Transept-gevels

H.  Preekstoel

I.    Biechtstoel

J.   Traptorentje

K.   Zangkoor

L.   Ingang noordbeuk

M.  Nog bestaande toren

N.   Priesterkoor met hoofdaltaar

O.   Preekstoel

P.   Biechtstoel

Q.  Kolommen

R.  Doopkapel

S.  Ingangen

T.  Torentrap

U.  Sacristie

W.  Oude Sacristie 

Z.   Zijbeuken

 

 

 

 

 

xxxxxxxxx

fundamenten van het oude kerkje

(van vóór ±1450)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De totale breedte van de beide transepten plus de viering was 26,70 m inwendig (C+D+E). Het priesterkoor was dus smal, slechts 7,80 m en 17 m lang inclusief de abscis (B). Het bestond uit drie delen met elk een kruisgewelf en het afsluitende deel, de abscis, was een halve zeshoek, met een aangepast gewelf. In het rapport staat ook dat alle gewelven in het middenschip F en de zijbeuken verdwenen waren en er was daar een vlak gestukadoord plafond aangebracht.

Op de foto is dit te zien en het was beschilderd met lijnen en banden. De gewelven in de transepten, viering en priesterkoor hadden een hoogte van 14 m (nu 23 m). De stucplafonds waren slechts 11,70 m hoog in het middenschip en 8,90 m in de zijbeuken. De oorspronkelijke sacristie (W) is later vergroot. Het had voor een deel een kruisgewelf en een klein deel had een tongewelf.

Van de toren zijn uiteraard de maten nu nog te zien. De muren zijn in het onderste deel 1,90 m dik. De traptoren is nog steeds dezelfde, behoudens het feit dat de muren en de treden van het onderste deel later zijn bezet met cement.

Een apart verschijnsel was de kleine traptoren aan de noorder buitenkant van de kerk, in de hoek van het priesterkoor en het noordertransept (J). Deze smalle wenteltrap liep helemaal tot de zolder van de kerk en had op een lagere hoogte een deur naar binnen naar het “oxaal”: zangkoor en orgel. Dit traptorentje was van boven afgedekt met een z.g. helmspits. Er waren oorspronkelijk ook niet-hoge bovenramen in het middenschip, maar deze ramen waren in de loop der jaren bij herstelwerkzaamheden opgeofferd doordat het dak van de zijbeuken steiler werd gelegd, waardoor de ramen onder het dak kwamen te liggen. Het was op de kerkzolder in 1898 nog te zien. De primitieve ingang, vermeld het rapport, staat in de westelijke travee van de noordbeuk (L). Alle vensters hadden stenen posten en traceringen, dus raamstijlen en versieringen in het boogveld van de ramen. De twee hoge vensters van de transepten (G) waren in 1898 eveneens dichtgemetseld. Een bewijs van armoede was wel dat de glasroeden, het lood dus van de glas-in-loodramen op het glas geschilderd waren.

Aan de buitenkant was de oorspronkelijke kerk ook rijk versierd. De contreforts (steunberen of steunmuren) hadden in hun opbouw een plint van ongeveer twee meter hoog en waren versierd met een ingemetselde nis. Het bovendeel was versierd met aan-gemetselde kolommetjes, die afgedekt waren met siertorentjes.

De grote opgaande topgevels van de transepten (bij G) waren voorzien van een achttal sierstukken op de afdeklijsten. En bovenop stond dan een kruisbloem van witte steen. Zowel de topgevels als de contreforts waren rijkelijk versierd met witte natuursteen en witte banden. Dit is nog te zien aan de huidige toren.

 

Zicht op het koor en de zuidzijde van de oude kerk.

 

De nokken van de elkaar kruisende daken lagen even hoog en vormden een kruis. Op de snijding van dit kruis stond een achthoekig torentje, dat een hoge slanke helm droeg, een helmspits dus. “Er zijn weinig oude dorpskerken in ons land, die in belangrijkheid en architectonische fraaiheid met deze kunnen wedijveren.” Dit is de laatste zin van het rapport!

 

De kerk was in 1898 van binnen geel geschilderd in een donkere tint, de kleur was smakeloos en gaf de kerk een vervallen aanzien. De kap was van eikenhout met vurenhouten planken erop, waarop de leien lagen. De kolommen in de kerk waren, dat bleek bij de afbraak, van onregelmatige stukken zandsteen opgebouwd en rond gekapt.

 

 

 

Bij het afbreken van de kerk werd ook de vloer – van tegels – verwijderd, die toen van betrekkelijk jonge datum was. Daaronder lag een deel van de oude vloer. In deze oude vloer lagen ook nog enkele grafzerken. Verschillende waren geheel gebroken, andere zodanig afgesleten, dat de opschriften niet meer te lezen waren, ofwel de marmeren of koperen platen met de betreffende tekst waren verdwenen.’ Enkele waren nog wel te herkennen zoals b.v. van Pastoor Hessels en van Meurs.

Alles bijeen moet deze kerk toen ze klaar was een indrukwekkend gebouw geweest zijn voor zo’n klein dorp als Gastel toen was, met 640 communicanten en 45 hervormden rond 1625. Een rijkversierde grote stijlvolle kruiskerk, met een toren die hoog, zeer hoog boven de veelal lage huisjes uitstak. En dat deze toren van het begin af aan een kerkelijke functie had is duidelijk te zien aan de stijl en zeker aan de monumentale ingang: de hoofdingang met erboven het grote koorraam. Dus niet als vuurtoren is ze gebouwd, ze had n.l. niet eens een trans of omgang.

De spits die er nu op staat is er pas rond 1860 opgezet en zó dat er een torenomgang ontstond. Tevoren liep de spits iets minder steil over de rand van de opgaande muur van de toren heen. Een helmspits dus.

Ook deze kerk was “georiënteerd”, d.w.z. dat de abscis (B) naar het oosten was gericht. Het was een liturgisch gebruik in de Katholieke Kerk. De kerk kwam dus klaar (hoe lang ze erover gebouwd hebben, is niet bekend) en werd in gebruik genomen.

Jan van Glymes, Heer van Bergen, deed wat hij kon om de kerken in zijn Heerlijkheid te helpen. Hij schonk b.v. glasramen aan de kerken van Oosterhout en Bergen op Zoom. En Gastel kreeg al in 1512 een klok en in 1526 twee ramen. (Gastel kreeg trouwens ook het recht om bier te brouwen, met enkele andere plaatsen.) Ook in deze periode besloot de Heer van Bergen door mee te werken aan uitbreiding van zijn gronden door inpolderingen zoals de Gastelse polder, genoemd “Heer Jansland”.

 

Voor referenties wordt verwezen naar het oorspronkelijke stuk door P.F.A. AKKERMANS  in het Jaarboek van 1989

 

Lees verder in: Hoe kon de “oude kerk” zo in verval raken?

 

terug naar het begin van de pagina

 

Bronverantwoording